De huidige regering had in haar programma een externe audit opgenomen naar de prijsvorming van tandprothesen. De bedoeling hierbij is de transparantie en prijsconcurrentie te bevorderen. Minister R. Demotte vertrouwde deze opdracht toe aan het KCE.
Het feit dat de sector niet thuis gaf toen het KCE om medewerking verzocht, illustreert treffend de noodzaak tot meer transparantie. Ondanks talrijke inspanningen is men er niet in geslaagd binnen de opgegeven tijd voldoende cijfergegevens te verzamelen om een nauwkeurige evaluatie te kunnen maken van de kostprijs van tandprothesen op basis van de werktijd en gecontroleerde boekhoudingen.
Dankzij een alternatieve benadering, kon alsnog een schatting worden gemaakt van de productiekost voor de vervaardiging van een prothese door de tandheelkundige laboratoria enerzijds en voor de diagnose, pasbeurt(en) en plaatsing ervan door de tandarts anderzijds.
Volgens de huidige terugbetalingregels is in de rekening die de tandarts aan de patiënt voorlegt niet alleen zijn werk begrepen, maar ook de prijs van de prothese die aan het tandtechnisch laboratorium werd betaald. Als we de prijzen die de laboratoria aan de tandartsen factureren, vergelijken met de rekeningen van de tandartsen aan de patiënten, blijkt dat de tandartsen het grootste deel van de toegevoegde waarde voor hun rekening nemen en slechts een minimaal deel overlaten voor de laboratoria.
Aangezien laboratoria niettemin in hun levensonderhoud moeten voorzien, kan men zich afvragen of er soms toegevingen gedaan worden op het vlak van kwaliteit. Daarnaast is het niet denkbeeldig dat de productie steeds vaker in het buitenland plaatsvindt, wat uiteraard problemen inzake kwaliteitscontrole stelt.
Een internationale vergelijking maken van prijsgegevens is geen sinecure. Een Duitse studie ging de uitdaging aan, maar nam België niet op in de analyse. Als we, met de nodige omzichtigheid, de vergelijking maken tussen de cijfers die het KCE heeft berekend en die van de Duitse studie, besluiten we dat de prijzen van de Belgische prothesen zich bevinden rond het gemiddelde van de onderzochte Europese landen, die overigens een hoge variantie lieten optekenen.
Het KCE had tot slot belangstelling voor de mogelijkheid om - net als in bepaalde landen - gespecialiseerde technici zelf uitneembare prothesen te laten maken en plaatsen. Op die manier zou de prijsconcurrentie toenemen terwijl de kwaliteit gehandhaafd wordt. Op basis van de gegevens die hierover terug te vinden zijn in de literatuur, kan echter niet gewaarborgd worden dat de prijzen een duurzame daling zouden kennen.
In zijn besluiten beveelt het KCE aan om voor de prestaties van tandartsen en die van laboratoria een aparte rekening verplicht te maken. Op die manier moet de nomenclatuur voor de prothesen zodanig worden herzien dat de honoraria van de tandartsen en de laboratoriumkosten er afzonderlijk uit af te lezen zijn. Deze nieuwe honoraria moeten zo worden berekend dat prothesen niet worden bevorderd ten nadele van conserverende mondzorg. Een tweede aanbeveling betreft de kwaliteit van de tandtechnische laboratoria en hun producten. Procedures tot erkenning en controle moeten de kwaliteit van prothesen garanderen.