De slachtoffers van schade als gevolg van gezondheidszorg moeten straks in principe de fout van de arts niet meer bewijzen om aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding. De nieuwe wet van 15 mei 2007 voorziet namelijk een schadevergoeding zodra er schade kan worden aangetoond. Het was eerst voorzien dat deze wet op 1 januari 2008 van kracht zou worden, maar onlangs werd dit met een jaar uitgesteld. Er is namelijk nog geen regering om voor de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten te zorgen. Het nieuwe systeem zal worden gefinancierd door de verzekeringsmaatschappijen en door een overheidsfonds (Fonds voor de vergoeding van ongevallen bij gezondheidszorg). Op basis van welke verdeelsleutel ? Deze vraag stelde de regering aan het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE).Na complexe actuariële berekeningen in samenwerking met Reacfin kwam het KCE tot de volgende simpele verdeling : fifty-fifty.
Een studie van het KCE gepubliceerd in juni 2006 schatte de mogelijke kost van een nieuw systeem tussen de 77 en 120 miljoen euro per jaar. Dit was amper meer dan de kostprijs van het bestaande systeem, zijnde 40 miljoen euro aan verzekeringspremies betaald door artsen voor de vergoeding van bewezen medische fouten plus 30 à 45 miljoen euro betaald door de sociale zekerheid voor de verzorging van de slachtoffers die geen medische fout konden aantonen. Dit geruststellende onderzoeksresultaat heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de snelle invoering van de nieuwe, langverwachte wet.
De nieuwe wet voorziet een verzekeringssysteem van artsen of andere zorgverstrekkers bij privé verzekeringsmaatschappijen. Om een verhoging van de premies te vermijden zal er ook een deel van de schadevergoedingen worden betaald door een fonds. Dit Fonds zal worden gefinancierd door de overheid en door het RIZIV. Aan het KCE werd gevraagd om ieders aandeel te berekenen, om dus een verdeelsleutel voor te stellen tussen de bijdrage van het Fonds en dat van de verzekeringsmaatschappijen.
In het huidige rapport schat het KCE eerst opnieuw de kostprijs van het nieuwe systeem in. Hierbij baseert het zich op recentere statistieken van de verzekeraars en houdt het rekening met het feit dat de wet alleen maar voorziet in een aanvullende schadevergoeding. Dat betekent dat aan het slachtoffer enkel de kosten zullen worden vergoed die niet ten laste zijn van de sociale zekerheid. Deze twee nieuwe elementen veroorzaken een daling van de geschatte jaarlijkse kostprijs: die bedraagt nu bijna 61 miljoen euro.
Om te komen tot een correcte verdeling van de kostprijs tussen de maatschappijen en het fonds hebben de actuarissen van Reacfin zich gebaseerd op het principe van de actuariële neutraliteit. Je moet de verdeelsleutel zo vastleggen dat de balans risico/rendement voor de verzekeraar bij de overgang naar het nieuwe systeem niet verandert. Uit de berekeningen blijkt dat deze stabiliteit verzekerd is als het Fonds 50 % van de schadevergoedingen op zich neemt.
Deze berekening is slechts een schatting, gebaseerd op statistieken en hypotheses.
De realiteit kan natuurlijk afwijken van het model ontwikkeld in de KCE studie. Dit mag geen argument zijn om het nieuwe systeem niet toe te passen. De kostprijs en de verdeelsleutel kunnen namelijk jaarlijks worden herzien op basis van nieuwe gegevens. Het KCE dringt daarom aan op een goede opvolging en regelmatige aanpassingen.